'Ik werd niet gehoord of gezien.

Mijn verhaal is onder de naam Janka door Maurice van Lieshout opgetekend in het rapport van de https://www.commissiegeweldjeugdzorg.nl/ervaringsverhalen/meldingenna1945/  blz. 465

Als 16-jarige werd Jeannette Brouwer, toen ze in de war was en zich ongelukkig voelde, 'tijdelijk' opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Het werd een verblijf van 2,5 jaar waarvoor ac   hteraf gezien geen goede reden was. Gedurende anderhalf jaar werd Jeannette bovendien door een medewerker seksueel misbruikt. De gevolgen van de ongegronde opname bleken levenslang. Jeannette: 'Het was Kafka in de Nederlandse ggz.'

Jeannette werd in 1956 als derde meisje geboren in een arbeidersgezin. Ze omschrijft zelf het gezin als 'gewoon goed': 'Ik was een gewenst kind. We waren thuis niet heel close en mijn ouders waren niet gewend hun genegenheid voor hun dochters te laten zien. Ze hebben wel moeten bikkelen. Mijn moeder heeft altijd extra moeten werken en zorgen, omdat mijn vader hartpatiënt was. Hij overleed in 1974 toen ik anderhalf jaar in de inrichting zat.'

Jeannette had naar eigen zeggen 'een gewone jeugd, niets aparts'. Na de lagere school ging ze naar de huishoudschool, maar daarmee stopte ze na het tweede jaar. 'Ik had daar weinig mee en wist niet goed wat ik wilde. Ik heb toen als verkoopster gewerkt bij V&D en in een juwelierszaak, maar dat werk lag me helemaal niet.'

In haar vrije tijd bewoog Jeannette zich in een alternatieve vriendenkring. 'Je had bij ons in de stad een jongerensociëteit in een boerderij waar studenten, hippies en zo kwamen, niets extreem. Daar werd ook geblowd en ik deed daaraan mee. Mijn ouders mochten dat niet weten, al vermoedden ze het misschien wel. Ik kwam daar een vriendje tegen die studeerde en op kamers zat.'

Haar oudere zussen waren toen - begin jaren zeventig - het huis al uit. De een was getrouwd, de andere volgde een verpleegkundige opleiding. 'Ik was zelf nog een beetje zoekende', aldus Jeannette. 'Thuis voelden ze aan dat er wat verkeerd aan het gaan was en ze maakten zich ongerust. Ik was opstandig, lag dwars, voelde me niet begrepen en ze moeten gedacht hebben dat er meer aan de hand was. Ze wisten niet wat ze ermee aan moesten. Op een avond toen ik geblowd had en te laat thuiskwam, moest ik mijn sleutels inleveren. Mijn ouders vertelden me dat ze voor de volgende dag een gesprek voor me geregeld hadden met een of andere hulpverlener. Mijn moeder zei iets van "als je niet kunt zeggen wat je dwarszit, schrijf het dan op of als je het ons niet kunt vertellen, vertel het dan aan een ander." '

Kantelpunt                                                                                                                                                                                                                                                                 Die avond in 1972 klom Jeannette uit het raam van haar slaapkamer en liep weg, voor de tweede keer in haar leven. 'Het was midden in de nacht en ik hoorde kort daarna de brommer van mijn vader. Ik had me verstopt en kwam niet tevoorschijn. Dat blijkt dan achteraf een kantelpunt te zijn, ik had ook wél uit mijn schuilplaats tevoorschijn kunnen komen. Ik had een schooltas met spullen bij me en toen 's ochtends de eerste bussen reden, ben ik naar die jongen aan de andere kant van de stad gereisd. Samen zijn we toen naar Groningen gegaan. Later kwam ik erachter dat ik op de telex van vermiste personen van de politie stond.'

Na een maand gelogeerd te hebben op een studentenkamer kwamen Jeannette en haar vriend terecht op een tweekamerflat. Terwijl hij via een uitzendbureau werk vond, zat Jeannette de meeste tijd binnen. Ze twijfelde over haar toekomst. 'Ik had weinig te doen, Groningen was het ook niet voor mij. Ik ging meer blowen, maar kon daar niet zo goed tegen. Ik had het idee dat ik op moest passen, dat de politie me zocht. We zijn naar het JAC/Release [alternatieve jeugdhulpverlening] gegaan en de hulpverlener (A. Aronson) daar heeft toen een gesprek met mijn ouders geregeld. Ik had hen eerst een brief gestuurd en daarna zagen we elkaar op het adres van een nicht in Groningen. De uitkomst was dat ik niet terug naar mijn geboortestad zou gaan.'

Dat besluit hield niet lang stand. Jeannette volgde haar vriend terug naar hun vorige woonplaats. Ze woonde een tijdje bij hem in totdat hij zei genoeg van hun relatie te hebben. Ze kon dat slecht aan, was angstig en gespannen en samen gingen ze naar de GGD om hulp te zoeken. De arts die hen te woord stond, hoorde haar verhaal aan, gaf haar librium mee om te kalmeren en zei tegen Jeannette dat ze de volgende dag terug moest komen, er was geen sprake van een crisissituatie.

'De volgende dag vertelde hij me dat ik twee weken naar een instelling kon om tot rust te komen.' Die instelling was het St. Franciscushof, een psychiatrisch ziekenhuis voor volwassenen, in een dorp zo'n 30 kilometer verderop. Jeannette had er al wel eens over gehoord. 'Een buurvrouw had daar een tijdlang gezeten en het beeld dat ik ervan had was dat van een somber oud gebouw. Dat bleek niet te kloppen, er waren allemaal moderne paviljoens met enorme lange gangen. Dat is tegelijk ook het enige positieve wat ervan te zeggen valt.'

'Mijn vriendje ging mee om me weg te brengen. Nadat hij afscheid had genomen, kreeg ik te horen dat ik twee weken lang geen contact met de buitenwereld mocht hebben. Het was in de dagen tussen Kerst en Oud en Nieuw, waarschijnlijk waren er weinig stafleden aanwezig. Hoe dan ook, het lijkt erop alsof vanaf dat moment de Wet van Murphy in werking trad.' In plaats van twee weken zou Jeannette 2,5 jaar in de inrichting blijven.

Geen duidelijke diagnose                                                                                                                                                                                                                                        Omdat Jeannette in 2000 haar dossier van een kleine dertig jaar eerder ter inzage kreeg, kan ze haar herinneringen aanvullen met wat medewerkers van het St. Franciscushof op papier hebben gezet. 'Uit de rapportage over de intake kom je niet te weten wat er met me aan de hand was. Er is toen en ook later nooit een duidelijke diagnose gesteld, al helemaal niet door een psychiater. Op 5 januari 1973 - ik zat er toen al zeker een week - wordt vermeld dat ik "twee maal hysterische aanvallen" zou hebben gehad en in een "soort van schemertoestand met motorische onrust en ernstige enge gedachten" zou verkeren. Als reden voor opname wordt een "fugue" genoemd, een soort van dissociatieve toestand. 'Dat klopt niet, ik heb altijd geweten wie en waar ik was.' Er staat ook dat ik "vastliep in drugsgebruik wat uitmondde in een suïcidale reactie". Dat laatste was gebaseerd op het feit dat ik 's nachts wel eens met vrienden over het spoor liep. Dat deden we, omdat we dat wel sfeervol vonden, niet omdat we levensmoe waren.'

Jeannette las meer terug in het dossier waarover ze zich verbaasde en zich nog kwaad kan maken. Ze zou geleden hebben aan een 'multiple gedragsstoornis', 'mogelijk matig tot zwak begaafd zijn' en ze zou zogenaamd 'pedagogisch verwaarloosd' zijn door overbeschermende en tegelijk 'rigide autoritaire' ouders. Een gerenommeerd hoogleraar psychiatrie die in 2014 op verzoek van Jeannette en het St. Franciscushof haar dossier bestudeerde, concludeert dat diagnoses nergens onderbouwd werden, dat er geen behandelplan was en dat onduidelijk is waarom er keer op keer werd gekozen werd voor een 'mogelijk langdurige opname'. Ook schrikt hij van de - ook voor die tijd - 'extreem hoge doseringen' van antipsychotica en andere medicijnen die Jeannette kreeg voorgeschreven,         

(o.a. valium, trilafon, mogadon, alkineton, temesta, disipal, librium, imipramine en phenergan).

Jeannette wist tijdens haar verblijf in het St. Franciscushof niet wat er allemaal over haar gerapporteerd werd. Wat ze wel wist, was dat ze zich er niet thuis voelde. 'In de eerste periode liep ik daarom vaak weg. Die inrichting lag een heel eind buiten het dorp, het was ook zeker een half uur naar het station. Meestal had ik echter geen doel, ik wilde vooral niet daar zijn. Ik zat daar tussen allemaal volwassen en dat waren soms zwaar psychiatrische patiënten, daar wil je als 16-jarige niet tussen zitten. Uiteindelijk haalden ze me iedere keer terug. Op een gegeven moment krijg je het gevoel "ik moet maar met de stroom meegaan, anders red ik het niet hier".'

Begripvolle therapeut                                                                                                                                                                                                                                              De situatie leek voor Jeannette te verbeteren toen ze te maken kreeg met een arbeidstherapeut die haar wel leek te begrijpen. 'Ik had al snel goed contact met hem. Ik dacht altijd dat hij als enige dacht dat ik daar ten onrechte zat en dat hij me eruit kon halen. Ons contact werd steeds intenser. Op een gegeven moment voerde ik dagelijks een gesprek met hem en 's avonds en in de weekenden kwam ik ook wel bij hem thuis. Hij was net getrouwd, maar zijn vrouw leek het geen probleem te vinden dat hij mij zo vaak zag. Ik speelde rummikub met hen, at mee en voelde me er wel thuis. Als ik wilde, kon ik daar op zolder blijven slapen.'

Het bleef niet bij gesprekken. De therapeut hield zijn handen niet thuis, begon met ongewenste intimiteiten die uiteindelijk overgingen in veelvuldig seksueel misbruik. Dat gebeurde op de zolder, in de auto of in het St. Franciscushof. 'Dan bracht hij me weg en zei tegen zijn vrouw dat hij me nog even "welterusten ging zeggen" en dat kon dan makkelijk anderhalf uur duren. Dat is wel anderhalf jaar zo doorgegaan. Ik heb er alleen wat ik noem een "na-beeld" van: het bed dat voor het raam staat in het St. Franciscushof en hij staat bij de wastafel zijn handen te wassen, ik voel me vies en verraden; het lukt me niet om wat daarvoor gebeurde te visualiseren of ik wil het (nog) niet.'

Hoewel de arbeidstherapeut werd overgeplaatst naar een andere afdeling, werden de 'gesprekken' met Jeannette voortgezet. In haar dossier is te lezen dat de staf dat ook een goed idee vond vanwege de gunstige invloed die de arbeidstherapeut op haar zou hebben. De 'gesprekken' vonden niet langer plaats in het kantoortje van de arbeidstherapie maar in een apart kamertje zonder raam bij de bewegingstherapie. 'Hij draaide de deur op slot en toen een collega dat aankaartte bij de geneesheer-directeur werd alleen besloten om de frequentie van de gesprekken te verlagen van vijf naar drie keer per week. Hij mocht me gewoon op blijven halen wanneer hij wilde, hij had daar helemaal geen toestemming voor nodig. Volgens mijn dossier ben ik - nadat de kwestie van de op slot gedraaide deur was aangekaart -  een keer bij die directeur geweest en zou ik er ontdaan van terug gekomen zijn. Ik weet daar echter niets meer van.'

Jeannette voelde zich gevangene van de situatie. 'Hij was de enige van wie ik dacht dat hij in mij geloofde. Het is waarschijnlijk niet in me opgekomen hem aan te klagen. Tegen mijn ouders, die regelmatig op bezoek kwamen, deed ik lelijk en opstandig. Ze twijfelden aan het nut van mijn verblijf, maar ze werden geïntimideerd en er werd tegen hen gezegd dat het beter voor me was nog een tijd in het St. Franciscushof te blijven.'

Suïcidepoging                                                                                                                                                                                                                                                               'In december 1973 heb ik een suïcidepoging gedaan. Ik was een weekend thuis en had pillen van mijn vader gepakt. Daarmee ben ik naar mijn zus gegaan en bij haar thuis heb ik ze ingenomen. Ze hebben me ontdekt, langs een aantal artsen gezeuld totdat ik eindelijk in het ziekenhuis terechtkwam. Daar heb ik nog een tijdje in coma gelegen. Ik denk dat ik het deed om een combinatie van redenen. Er was de uitzichtloosheid van de opname  - van elke dag kaarsen dompelen werd je niet vrolijk -, en van het misbruik. De uitzonderingspositie die ik had met de arbeidstherapeut werd mij vooral door de therapeuten op de arbeidstherapie niet in dank afgenomen, en ik voelde me schuldig over een meisje met wie het slecht ging.

Niemand bracht de suïcidepoging in verband met het gedrag van de arbeidstherapeut. Zijn contact met Jeannette ging gewoon verder alsof er niets gebeurd was. Het seksueel misbruik hield pas op nadat Jeannette begin 1975 een relatie kreeg met een muziektherapeut. Zo'n relatie mocht officieel niet, maar daar hebben we ons niets van aangetrokken.' Jeannette werkte inmiddels in een drukkerij in een ander dorp en kreeg steeds meer vrijheden.

Na 2,5 jaar schreef Jeannette een brief dat ze, met of zonder toestemming, wilde vertrekken van de instelling. Uiteindelijk ging de leiding daar schoorvoetend mee akkoord. Na een poosje op kamers te hebben gewoond in het dorp waar ze werkte, verhuisden zij en haar vriend naar het midden van het land. Ze trouwden en hun huwelijk hield vijf jaar stand. 'Een paar daarvan waren gelukkig.'

Psychisch geweld                                                                                                                                                                                                                                            Jeannette bleek, zo vernam ze voor het eerst in 2005, niet het enige slachtoffer van de arbeidstherapeut. 'Hij heeft geprobeerd mijn zus te misbruiken, naast mij misbruikte hij in dezelfde periode zijn schoonzusje, hij viel nichtjes en buurmeisjes lastig en zelfs zijn eigen dochter was niet veilig.' Wat haar verbaast is dat hij zo lang zijn gang heeft kunnen gaan. 'Er moeten toen toch een aantal vrouwen geweest zijn die het geweten of vermoed hebben; waarom heeft niemand ingegrepen?'

De ervaringen in het St. Franciscushof zijn de rest van haar leven door blijven spelen. 'Na de instelling  heb ik mijn leven opgepakt, opleidingen gevolgd, banen, gezin. Tot 2004 ging dit prima.' Intimiteit was voor haar geen vanzelfsprekendheid van een relatie, maar een terrein dat gevoelens van achterdocht en onveiligheid opriep. Vaak dacht ze  'Ik moet toch wel wat mankeren' of 'Ach, het was maar misbruik'. Ze weet niet wat ze erger moet vinden, de onterechte opname of het seksuele misbruik. 'Er waren wel twijfels over mijn opname, maar niemand heeft die hardop geuit. Van de rechtsopvolger van  St. Franciscushof kreeg ik te horen "Jij bent niet de enige geweest, dat ging zo in die tijd". '

Jeannette benadrukt dat ze niet alleen misbruikt is, maar dat er ook sprake was van voortdurend psychisch geweld. Door de verkeerde diagnoses werd ze gestigmatiseerd en als persoon niet serieus genomen. Ze voelde zich aan haar lot overgelaten. Aan de commissie - de Winter schreef ze: 'Ik werd niet gehoord of gezien door behandelaars en medewerkers, ik heb me daar gevoeld als een zeer naar, lastig, ongewenst iemand, niet noemenswaardig, niet betekenisvol, niet bestaanswaardig en heel, heel alleen…'

In 2004 raakte Jeannette in een langdurige depressie en pas het laatste half jaar heeft ze een therapeut die haar echt helpt. 'Ik heb een lange gang gemaakt langs allerlei instanties waar ze met het misbruik en de onterechte opname niet veel konden. De afgelopen tien jaar zijn een beetje voorwerk geweest.'

Erkenning, excuses en schadeloosstelling                                                                                                                                                                                                          Sinds 2005 is ze in de weer om van de rechtsopvolger van het St. Franciscushof excuses en schadeloosstelling te krijgen. Ze wil erkenning van de onterechte opname en behandelingen en de 'overkill aan medicatie' en van het feit dat de instelling haar niet beschermde tegen de arbeidstherapeut. En ze wil dat er excuses worden aangeboden aan haar ouders en dat die gerehabiliteerd worden vanwege de intimidatie als ze twijfelden over de aanpak. 'Tijdens het eerste gesprek met  de organisatie heb ik gezegd dat ik kwam voor erkenning, excuses, schadeloosstelling  en onderzoek, maar zij plaatste mij voor de keuze: het was of onderzoek of schadeloosstelling, het werd onderzoek.’ De organisatie stemde in met het onderzoek dat een psychiaer (emeritus hoogleraar-afdelingshoofd psychiatrie, auteur, redacteur, docent, adviseur, rapporteur, consulent) deed naar haar dossier, maar wil het daarbij laten.

De conclusies van deze psychiater zijn voor Jeannette de erkenning dat ze ten onrechte opgenomen werd. Hij beschouwt de 16-jarige Jeannette als een 'puber met gedragsproblemen waarvoor orthopedagogische behandeling gewenst werd geacht'. Voor langdurige psychiatrische opname en zware medicatie was volgens hem geen aanleiding en als Jeannette gedurende haar verblijf in de inrichting klachten vertoonde, 'kwamen die voort uit hospitalisatie en forse medicatie', iets wat door de medewerkers van het St. Franciscushof 'niet als zodanig gezien [werd]'. Wat Jeannette volgens de 'deskundigen' van toen beter had moeten maken, was juist de oorzaak van verslechtering van haar situatie. De hoogleraar bekritiseert het ontbreken van deskundige diagnoses en een behandelplan en verbaast zich over de 'grote tolerantie voor dit soort relaties tussen de medewerkers en de patiënten', waarmee hij doelt op die tussen Jeannette en haar arbeidstherapeut.

Volgens Jeannette is er 'nog steeds sprake van een zwijg- en doofpotcultuur'. De rechtsopvolger (Dimence) van het St. Franciscushof heeft dan wel ingestemd met het onderzoek maar wil aan de uitkomsten daarvan geen conclusies verbinden. Begin 2016 kreeg Jeannette een brief van de advocaat van de organisatie met de mededeling dat ze niet in zullen gaan op Jeannette 's eis tot erkenning, excuses en schadeloosstelling. Argumenten: de zaak is verjaard en het misbruik wordt niet voldoende aannemelijk gemaakt. Over de onterechte opname vermeldt de brief niets. Eerder ving Jeannette al bot bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven omdat er niet voldoende toedrachtomschrijving is.

De zaak van Jeannette viel buiten het onderzoeksterrein van de commissie - Deetman en  de commissie - Samson, omdat haar opname 'vrijwillig' was en niet onder de directe verantwoordelijkheid van de kerkelijke of wereldlijke autoriteiten viel. Strikt genomen valt haar casus ook buiten de werking van de commissie - de Winter, die onderzoek doet naar kinderen en jongeren die onder verantwoordelijkheid van de overheid opgenomen werden in instellingen en pleeggezinnen. Jeannette wil opkomen voor de andere slachtoffers 'zonder status', want ze begrijpt niet waarom er voor hun zaken wel een verjaringstermijn geldt (voor de genoemde commissies komen alle zaken vanaf 1945 in aanmerking), zij geen kosteloze juridische bijstand krijgen en uiteindelijk geen recht hebben op erkenning en financiële genoegdoening.

Ter illustratie: is het niet vreemd dat een lotgenoot, geplaatst met een RM, na 40 jaar eindelijk zijn verhaal kan doen, terwijl ik, “vrijwillig” geplaatst in dezelfde periode, in hetzelfde St. Franciscushof deze mogelijkheid niet heb?

Jeannette Brouwer

https://jeannettebrouwer.exto.nl                                                                                                                                                                            https://www.rtvoost.nl/verhalen/default.aspx?cat=889&nid=244586

 

 


Nieuws

13-02-2020 04:41

https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2019/06/12/onvoldoende-beschermd-geweld-in-de-nederlandse-jeugdzorg-van-1945-tot-heden/Bronstudies+geweld+in+de+kinder-+en+jeugdpsychatrie.pdf

Lees meer

—————

16-06-2019 10:29

Onvoldoende beschermd

In het eindrapport Onvoldoende beschermd. Geweld in de Nederlandse jeugdzorg van 1945 tot heden staan de resultaten van het grootschalige onderzoek van de Commissie Onderzoek naar Geweld in de...

Lees meer

—————

Alle artikelen

—————